dinsdag 26 april 2011

Emo rice

Op internationale academische congressen is de voertaal doorgaans Engels. Britten, Ieren, Australiërs, Nieuw-Zeelanders, Canadezen en Amerikanen zijn daarbij vaak in het voordeel, want zij zijn meestal native speakers. Amerikanen hebben nog een extra voordeel. Zij leren in hun schoolopleiding om een goede presentatie te geven: duidelijk gesproken, helder opgebouwd, begrijpelijk voor iedereen, niet langer dan toegestaan, precies zoals je het zou wensen.
In de rest van de wereld schijnt men daarentegen te denken: als je een goede academische onderzoeker bent, dan zal je ook wel goed zijn in Engels en in het openbaar spreken. Maar de werkelijkheid is weerbarstiger: Johan Cruyff mag een briljant voetballer zijn, maar daarmee is hij nog geen excellent coach. Onderzoekers zijn niet per definitie goede presentators in het Engels.
Zo heb je natuurlijk de geijkte piepmuizende vrouwen en de monotoon brommende mannen, beiden even onverstaanbaar. Maar zelfs als er voldoende volume en enige dictie aanwezig is, kan het nog behoorlijk mis gaan. Zodra een ‘non-native speaker’ in de eerste paar zinnen in het Engels al begint over “develópment” in plaats van “devélopment” dan voorspelt dat zelden veel goeds. Dan ben je meestal een hele lezing lang tegen de klippen op bezig met hervertalen en herinterpreteren:

1. Wat zegt de spreker? (Oftewel: wat hoor ik?)
2. Wat wil hij eigenlijk zeggen? (Oftewel: wat zou ik móeten horen?)
3. En wat heeft dat te betekenen? (Oftewel: waar gaat de lezing nou éigenlijk over?)

Zodra je uit de eerste kromme zin bent, heb je de twee volgende alweer gemist, en begint de spreker aan zijn vierde kromzin. Heeft de spreker het over “low” dan bedoelt hij waarschijnlijk “law”, hoor je “bitch” dan is dat eigenlijk “beach”, het woord “valley” moet je mogelijk begrijpen als “value”, en hoor je “emo rice” dan zal dat hoogstwaarschijnlijk “animal rights” moeten zijn. Het zijn heus niet alleen Aziaten die zich hieraan bezondigen, want ook Zwitsers, Fransen, Italianen, Roemenen, Letten, Russen, Portugezen, Mexicanen en Brazilianen spreken soms heel beroerd Engels.
Zo gaan vele lezingen op academische congressen in feite verloren omdat de voordracht op de één of andere manier onverstaanbaar is als gevolg van de presentatie van de spreker. Dat het publiek na tien minuten niet massaal de zaal uitloopt, is louter een kwestie van beleefdheid en zelfonderschatting. Mensen blijven zitten omdat ze denken: “Het zal wel aan mij liggen dat ik het niet versta”, maar dat is niet waar: bij navraag blijkt na afloop niemand het te hebben verstaan. En dat terwijl er wereldwijd van academici verlangd wordt dat ze deelnemen aan het internationale debat, en dat ze Engelse artikelen publiceren in peer-reviewed internationale A-rated tijdschriften. Die discussie kan alleen op niveau plaatsvinden als we alle wetenschappers – liefst al verplicht in hun opleiding – op cursus sturen: een cursus academisch Engels schrijven en spreken, en een cursus begrijpelijk presenteren op academisch niveau.

Maar aan de andere kant van het spectrum van uiterst vaardige sprekers zit ook een probleem: de gewiekste jargon-gebruikers. Zij gebruiken allerlei omfloerste Engelse termen die hun teksten een uiterst gewichtig aanzien geven. Dit soort taalgebruikers is er ongetwijfeld in allerlei disciplines. In het Nederlandse zakenleven wordt tijdens vergaderingen wel gesproken over “kortsluiten” en “uitrollen”. Wat ze eigenlijk bedoelen, is simpelweg: overleggen en werken. Maar dat laatste klinkt veel te oubollig.
Om de zinnen te verzetten tijdens zulke doodsaaie vergaderingen bedachten mensen ooit de “”. Het was een bingokaart vol modieuze jargonwoorden, en als iemand zo’n woord gebruikte, mocht men die afstrepen op de bingokaart.


Wie als eerste zijn kaart vol had, had gewonnen. Bingo! Of eerder nog: Bullshit!
In de geesteswetenschappen weten sommige sprekers er ook raad mee. Momenteel reuze populair onder sociologen, etnologen en antropologen bijvoorbeeld is het woord “negotiating”. Wat het precies betekent, is niet helemaal duidelijk, want je kan het niet zomaar vertalen met “onderhandelen”. Het gaat eigenlijk vooral om een vorm van onderling strijd leveren om een deel van je gelijk te kunnen halen. Hoe dan ook: wie in deze tak van wetenschap mee wil tellen, moet liefst “negotiating” in zijn titel zetten, en vervolgens in zijn betoog om de vier à vijf zinnen het woord “negotiating” laten vallen, en zo nog wat termen. Noem tenslotte je lezing fundamenteel theoretisch en je kostje is gekocht.
Na recent bezoek aan een dergelijk congres heb ik de volgende etno-bingo opgesteld. Ik zal niet beweren dat het allemaal ‘bullshit’ is… mits met mate en wijselijk gebruikt, kunnen de termen wel degelijk iets duidelijk maken. Maar sommige gewiekste sprekers weten deze begrippen wel erg kwistig door hun teksten te strooien als een vorm van – naar mijn smaak – interessant-doenerij.