Zomersneeuw
maandag 2 september 2024
Vreemd voorwerp
donderdag 18 januari 2024
Biertje
Gisteren had ik al een goede daad verricht: ik vond een portemonee (met ov-chipkaart en creditcard) in de WC van de sprinter en heb die aan de conducteur afgegeven.
Vandaag liep ik de AH to Go in en rekende een pot Nutella en een bakje meloen af.
Naast mij kwam een man staan en zei: "Sorry meneer, spreekt u Nederlands?"
"Ja," zei ik en meende te horen dat hij een allochtoon accent had. De man leek mij van mijn eigen leeftijd, maar klonk als een Turkse immigrant van jaren geleden.
"Zou ik u iets mogen vragen?" vervolgde de man.
"Als u snel bent," antwoordde ik, terwijl ik stond af te rekenen: ik wilde een metro halen.
"Zou ik iets mogen drinken," vroeg de man.
Mijn brein ging razendsnel: hij vraagt niet om water, hij ziet er niet uit als een dakloze, maar is het waarschijnlijk wel.
"Wil je een biertje?" raadde ik.
Dat was in de roos: de man knikte.
"Ga maar een biertje pakken", zei ik, "dan betaal ik dat wel."
Snel pakte hij een Desperados, niet het goedkoopste biertje voor 2,70 euro.
Maar als mens besef je: ik had hem kunnen zijn. Wat zou ik niet blij zijn met een biertje in de ochtend, terwijl ik de hele dag nog zou moeten rondhangen op Amsterdam Centraal: lekker warm, maar geen klap te doen. Hoe kom je zo'n dag door? Kortom: ik gunde deze vriendelijke man zijn ochtendbiertje en rekende af.
"Dank u wel, meneer" zei de man, schudde mijn hand en omhelsde me.
Ik geef toe dat ik daarna even heb gecontroleerd of mijn zakken niet gerold waren.
Maar nee, ik had alles nog en ik had hopelijk een lieve zielige zwerver door de ochtend heen geholpen.
maandag 10 juli 2023
Muizenissen
Vanuit mijn werkkamer heb ik zicht op de tuin met wat bomen. Vorig jaar zag ik hem al lopen. De stam omhoog en over de takken. Een muisje. Klein, snel, schattig. Maar ik bedacht dat ik dit niet aan mijn vrouw moest vertellen. Zij is panisch voor muizen. Een echt fobie. We zijn geen van beiden bang voor spinnen en Anansi mag dus ongehinderd in de hoeken van ons huis wonen. Maar zoals ik panisch ben voor hoogtes, zo is mijn vrouw overdreven en irrationeel bang voor muizen (en ratten trouwens). Ik dacht dus al vrij snel: dat er een muis in de tuin loopt ga ik niet aan mijn vrouw vertellen. Wat niet weet, wat niet deert.
Afgelopen weekend hebben we in de tuin gewerkt. Het was een oerwoud geworden, want de klimop had zich over de hele tuin verspreid. De dagen erna loop je wel eens wat bladeren naar binnen. Vandaag zag ik ook zo’n blad in de gang liggen. Ik wilde het oppakken, maar het was geen blad. Het was de muis. Snel opende ik de voordeur en probeerde de muis met mijn slipper naar buiten te wippen. Nou, de muis zei geen piep in het voorhuis, maar sprintte om mijn slipper heen. Ik keek om, maar zag al niet meer waar hij gebleven was. Overal was plek voor zo’n klein muisje om zich te verbergen. We hebben geen drempels, dus hij kon onder de deur van de WC, de meterkast, het fietsenhok en de studeerkamer door.
Ik hoorde dat mijn vrouw juist aanstalten maakte om naar beneden te komen.
“Wegblijven!” commandeerde ik onvriendelijk.
“Wat? Is er een beest naar binnen?”
“Ja.”
“Een kat?”
“Nee, een ander beest.”
“Een muis?”
“Ja.”
Mijn vrouw bleef boven.
In de WC was hij niet: dat was overzichtelijk genoeg. Ook geen muis in de meterkast. Maar in het fietsenhok kon hij zich gemakkelijk schuilhouden: achter dozen, kasten, de wasmachine… In de studeerkamer waren ook voldoende plekken om zich te verstoppen: kasten, dozen, boeken, bureaus, een bank... In gedachten zag ik hem nu al knagen aan de kabels van de computer en de internetverbinding.
Ik was hem kwijt.
Er zat niets anders op dan te wachten tot hij weer ging lopen. Op de vloer van de studeerkamer vond hij vast wel wat lekkere stukjes walnoot of nacho cheese chips van de afgelopen dagen. Maar ik zag geen beweging. Tot ik terugliep de gang in en verder rond speurde. Daar zat hij: bewegingsloos onder het schoenenrek.
Als ik alleen in dit huis had gewoond had ik een stuk stevig papier op de grond gelegd met daarop wat nootjes of een stukje kaas. Zodra de muis zou toehappen, zou ik een stolp ofzo over hem heen hebben gezet, en hem dan naar buiten hebben geschoven. Maar vandaag leefden we in een war zone en ik moest mijn echtgenote bevrijden van het muizenmonster.
En dus trok in een werkhandschoen aan, kroop onder de trap en probeerde de muis onder het schoenenrek te grijpen. Ik had hem bij zijn staart, maar de muis wrong zich los en rende weg. Hij leek echter ontdaan, en zijn strategie was muisstil zitten in de hoop dat ik hem niet zou zien. Ik greep hem nogmaals, opende de deur en gooide hem met een boog naar buiten. Het leven van mijn vrouw was gered. Ik sloot de deur en riep haar.
“Ik heb hem gevangen en naar buiten gegooid.”
Aarzelend kwam ze naar beneden.
“Op de grens van ons voetpad en de stoep ligt hij tussen het gras. Zie je hem?”
“Nee.”
“Hij ligt op zijn rug en begint nu te spartelen. Zie je hem bewegen?”
“Nee.”
“Hij probeert overeind te komen.”
“Nu zie ik hem. Wat een klein muisje.”
“Muisjes zijn niet groot.”
Even later zei ze: “Ik zie hem niet meer. Is hij weg?”
“Dat vraag ik me ook af: ik zie nog steeds wat, maar misschien is hij wel dood nu.”
Toen we later naar buiten gingen om te kijken, bleek dat het muisje had liggen zieltogen en dat hij inderdaad dood was. Ik schoof hem met mijn schoen een beetje in het gras.
Zo’n muisje is zo klein en daardoor natuurlijk ongelofelijk kwetsbaar. Mijn worp naar buiten, om het leven van mijn vrouw te redden, was dodelijk geweest voor het muisje. Daar had ik spijt van: dat was niet de bedoeling geweest.
“Dit is slecht voor je karma,” zei mijn vrouw.
“Vast,” zei ik, maar later pochte ik tegenover haar toch: “I am the mighty mouse slayer.”
Mijn vader zaliger zou mij volkomen gelijk hebben gegeven: ongedierte moet dood. Maar hij was van een andere generatie.
Afgelopen weekend hebben we in de tuin gewerkt. Het was een oerwoud geworden, want de klimop had zich over de hele tuin verspreid. De dagen erna loop je wel eens wat bladeren naar binnen. Vandaag zag ik ook zo’n blad in de gang liggen. Ik wilde het oppakken, maar het was geen blad. Het was de muis. Snel opende ik de voordeur en probeerde de muis met mijn slipper naar buiten te wippen. Nou, de muis zei geen piep in het voorhuis, maar sprintte om mijn slipper heen. Ik keek om, maar zag al niet meer waar hij gebleven was. Overal was plek voor zo’n klein muisje om zich te verbergen. We hebben geen drempels, dus hij kon onder de deur van de WC, de meterkast, het fietsenhok en de studeerkamer door.
Ik hoorde dat mijn vrouw juist aanstalten maakte om naar beneden te komen.
“Wegblijven!” commandeerde ik onvriendelijk.
“Wat? Is er een beest naar binnen?”
“Ja.”
“Een kat?”
“Nee, een ander beest.”
“Een muis?”
“Ja.”
Mijn vrouw bleef boven.
In de WC was hij niet: dat was overzichtelijk genoeg. Ook geen muis in de meterkast. Maar in het fietsenhok kon hij zich gemakkelijk schuilhouden: achter dozen, kasten, de wasmachine… In de studeerkamer waren ook voldoende plekken om zich te verstoppen: kasten, dozen, boeken, bureaus, een bank... In gedachten zag ik hem nu al knagen aan de kabels van de computer en de internetverbinding.
Ik was hem kwijt.
Er zat niets anders op dan te wachten tot hij weer ging lopen. Op de vloer van de studeerkamer vond hij vast wel wat lekkere stukjes walnoot of nacho cheese chips van de afgelopen dagen. Maar ik zag geen beweging. Tot ik terugliep de gang in en verder rond speurde. Daar zat hij: bewegingsloos onder het schoenenrek.
Als ik alleen in dit huis had gewoond had ik een stuk stevig papier op de grond gelegd met daarop wat nootjes of een stukje kaas. Zodra de muis zou toehappen, zou ik een stolp ofzo over hem heen hebben gezet, en hem dan naar buiten hebben geschoven. Maar vandaag leefden we in een war zone en ik moest mijn echtgenote bevrijden van het muizenmonster.
En dus trok in een werkhandschoen aan, kroop onder de trap en probeerde de muis onder het schoenenrek te grijpen. Ik had hem bij zijn staart, maar de muis wrong zich los en rende weg. Hij leek echter ontdaan, en zijn strategie was muisstil zitten in de hoop dat ik hem niet zou zien. Ik greep hem nogmaals, opende de deur en gooide hem met een boog naar buiten. Het leven van mijn vrouw was gered. Ik sloot de deur en riep haar.
“Ik heb hem gevangen en naar buiten gegooid.”
Aarzelend kwam ze naar beneden.
“Op de grens van ons voetpad en de stoep ligt hij tussen het gras. Zie je hem?”
“Nee.”
“Hij ligt op zijn rug en begint nu te spartelen. Zie je hem bewegen?”
“Nee.”
“Hij probeert overeind te komen.”
“Nu zie ik hem. Wat een klein muisje.”
“Muisjes zijn niet groot.”
Even later zei ze: “Ik zie hem niet meer. Is hij weg?”
“Dat vraag ik me ook af: ik zie nog steeds wat, maar misschien is hij wel dood nu.”
Toen we later naar buiten gingen om te kijken, bleek dat het muisje had liggen zieltogen en dat hij inderdaad dood was. Ik schoof hem met mijn schoen een beetje in het gras.
Zo’n muisje is zo klein en daardoor natuurlijk ongelofelijk kwetsbaar. Mijn worp naar buiten, om het leven van mijn vrouw te redden, was dodelijk geweest voor het muisje. Daar had ik spijt van: dat was niet de bedoeling geweest.
“Dit is slecht voor je karma,” zei mijn vrouw.
“Vast,” zei ik, maar later pochte ik tegenover haar toch: “I am the mighty mouse slayer.”
Mijn vader zaliger zou mij volkomen gelijk hebben gegeven: ongedierte moet dood. Maar hij was van een andere generatie.
zondag 18 juni 2023
Mater Natura
Als God de Schepper is
Dan is zij het Universum
Het Heelal een donkere moeder
Die de sterren en planeten baarde
En op Aarde eerst de vrouw
Naar haar zwarte beeltenis
En toen haar Eva eenzaam werd
Toen pas baarde God de man
Het Universum is God en
Het wil niets meer van ons
Geen gebod geen verbod
Het grijpt nooit in
Het heeft geen zin
Het heeft geen zin
Dan is zij het Universum
Het Heelal een donkere moeder
Die de sterren en planeten baarde
En op Aarde eerst de vrouw
Naar haar zwarte beeltenis
En toen haar Eva eenzaam werd
Toen pas baarde God de man
Het Universum is God en
Het wil niets meer van ons
Geen gebod geen verbod
Het grijpt nooit in
Het heeft geen zin
Het heeft geen zin
maandag 9 augustus 2021
Introductiedagen
("Marilyn who?" by torkristensen is licensed under CC BY-NC-SA 2.0)
Tijdens de Leidse introductiedagen in augustus 1979 nam onze mentor ons mee van feest naar feest. Tussen de studenten wees hij op een romantisch uitgedoste jonge man en zei: "Kijk, dat is Boudewijn Büch. Die schrijft in de Mare, vooral over begraafplaatsen en Goethe."
Maar ik schreef op de muur van de wc van het studentenhuis (er lag een zwarte viltstift voor klaar) het volgende rijmpje:
Een ondeugend briesje blies onder haar rok
en gaf haar bloot tot aan haar jarretelletje
Een dronken man die stond te pissen schrok
en trok zijn rits muurvast in zijn velletje.
De tijd verglijdt
("Parliament Clock" by Aldaron is licensed under CC BY-SA 2.0)
De tijd verglijdt
zo zei de meid
Het kwaad bestaat
zei de soldaat
De wind verblindt
zo zei het kind
Het gehoor bevroor
zei de pastoor
De dauw ziet blauw
zei de mevrouw
Taal is kabaal
zei de generaal
Tot strijd bereid
zo zei de geit
Maar de winnaar
was de minnaar
die boog met gemak
in zijn purperen pak
En niemand in het koninkrijk
gaf hij ooit nog ongelijk
dinsdag 3 augustus 2021
Pokémon Go
Mijn vrouw kent Pokemon Go niet en denkt dat ook niemand anders het kent.
Mijn diëtiste heeft het spel vroeger wel gespeeld, en mijn kapper ook. Beide zijn betrekkelijk jong.
Ik moet meer bewegen van de dokter, maar de home trainer hangt me de keel uit: je trapt van niks naar nergens.
Zomaar een wandelingetje maken is zonder hond evenmin aantrekkelijk.
Pokemon Go spelen blijkt momenteel een oplossing. Eén doel van PG is Pokemons (pocket monsters) vangen. En die zitten buiten (world wide), en dus ook in de wijk waar ik woon. Maar je moet er de deur voor uit. Om Pokemons te vangen heb je Pokeballs nodig, en die kun je gratis ophalen bij Pokestops. Bij Station Almere Oostvaarders is veel te vinden: naast Pokemons en Pokestops ook Gyms, waar je met je eigen team tegen een ander team kunt vechten met je Pokemons. Er zijn in zulke Gyms ook wel raids, waar je met een team een ongelooflijk sterke eindbaas moet verslaan. Tot slot kun je overal ook één-op-één Battles aangaan met anderen, en dat allemaal op je smartphone. In de Battles stel je je drie sterkste Pokemons op, in de hoop dat je daarmee je tegenstander kunt verslaan. Je hoeft niet per se met je grootste monsters op de proppen te komen: kleintjes die veel snelle aanvallen met electriciteit, gif of modder kunnen uitvoeren zijn soms te prefereren.
Ik heb vakantie, het weer is redelijk en dus ga ik dagelijks op Pokemonjacht, hetzij lopend of op de fiets. Regelmatig sta ik stil met mijn smartphone bij een Pokestop of Gym. Ik neem aan dat de meeste mensen zullen denken dat ik aan het WhatsAppen ben, of de route bekijk op Google Maps. Vandaag liep er een oudere man zijn hondje uit te laten en vroeg in het voorbijgaan:
"Aan de Pokemon?"
"Ja, inderdaad," antwoordde ik: "Ik had ooit in 2016 een account aangemaakt maar ben toen vrij snel gestopt. Ik ben weer begonnen om wat beweging te krijgen."
"Er is veel nieuws bijgekomen, hoor ik."
"Ja, dat klopt. Maar ik ben nu even in gevecht, dus ik ga me even concentreren."
"Succes dan," zei de man en liep door met zijn hondje.
Het gevecht was met R, de criminele tegenstrevers van de Pokemon-onderzoekers. Die mevrouw van R, Grunt van Team Rocket, ziet er aantrekkelijk uit, maar ze kan het van mijn Pokemons niet meer winnen. En dus moet ze haar cadeautjes afstaan.
Toen ik op het punt stond om weer verder te fietsen, fietsten er twee meisjes langs waarvan er eentje zei: "Prettige dag nog, meneer."
Of dit ook nog op Pokemon sloeg, weet ik niet, maar het was in elk geval erg aardig.
Bij de skatebaan en de grafittimuur naast het station en de AH was het een drukte van belang. Hier kon ik weer de nodige Pokeballs ophalen.
Ik werd benaderd door twee Marokkaanse pubers: "Welk Team bent u?"
"Team Rood."
"Oh, niet deze Gym aanvallen: we hebben hem net veroverd."
Ik stond naast een blauwe Gym met twee Pokemons erin om hem te verdedigen.
"Nee, ik was niet van plan om hem aan te vallen."
"Welk level bent u?"
"Niet zo heel hoog: 25."
"Ah, ik ben 22," zei de ene jongen.
"En ik 19," zei de andere.
"We gaan nu naar Het Zeearendsnest om daar een rode Gym te veroveren."
Die Gym was net nog geel, maar die heb ik veroverd, en ik heb er een Rampardos achtergelaten ter verdediging.
"Okay, succes ermee!" zeg ik en ik zie ze inderdaad de juiste kant oplopen.
"Misschien komen we elkaar nog wel eens tegen," roept de ene jongen nog, achteruitkijkend.
Abonneren op:
Posts (Atom)